Vertelverhaal 'Pesten appels voor Oma'
Vertelverhaal 'Pesten appels voor Oma' Een vervolg op het vertelverhaal over Pesten. De beertjes gaan piraatje spelen in het bos. Als Beertje Bril komt wordt hij gepest. Alle beertjes voelen dat er iets niet goed gaat, maar weten niet wat. Oma Beer legt dan met appeltaart uit wat er is gebeurd.
Productinformatie vertelverhaal 'Pesten appels voor Oma':
- Vertelverhaal bestaande uit 16 vertelplaten
- Formaat 420x297 mm.
- Gedrukt op stevig afwasbaar glanslaminaat
- Geschikt voor een verteltheater of kamishibai
- EAN code: 8719189110081
Naast dit vertelverhaal ‘Pesten appels voor Oma’ zijn veel andere lesmaterialen voor kleuters en jonge kinderen. Kijk hiervoor ook op de onze website van Beertje Anders
Naar het overzicht van alle vertelverhalen!
Vertelverhaal 'Pesten appels voor Oma'
De beertjes zijn aan het spelen in het bos. Beertje Bruin zegt: ‘We spelen piraatje en ik ben de hoofdman, want ik heb het bedacht.’ De beren vinden het allemaal goed. Beertje Bril loopt ook door het bos. ‘Hallo, mag ik meespelen?’ Beertje Bruin zegt direct: ‘Nee, wij zijn piraten. Ik ben de hoofdman. Omsingel Brillemans. Breng hem naar de gevangenis Beertje Bril wordt in de gevangenis gezet. Hij vindt het niet leuk en hij is zelfs een beetje bang. Beertje Bruin zegt: ‘Dit is onze buit, verdeel de appels.’
Beertje Anders zegt: ‘Mag dat dan wel?’ Waarop Beertje Bruin direct zegt: ‘Samen spelen, samen delen en Beertje Bril wou toch meespelen?’ De beertjes eten de appels op en Beertje Anders zegt: ‘Samen spelen, samen delen. Ik breng ook een appel naar Beertje Bril.’ Dan zegt Beertje Bril: ‘Die appels zijn voor oma, we mogen ze niet opeten!’ Beertje Anders schrikt en zegt: ‘We hebben alle appels al opgegeten.’ Beertje Bril begint te huilen.
Als de andere beren komen, zegt Beertje Bruin: ‘We krijgen vast straf! Beertje Bril moet maar zeggen dat hij de appels verloren heeft. Als echte piraten beloven we niets te zeggen! Houd je mond, anders krijgen wij straf. Dat wil je toch niet Beertje Bril? Het was toch ook per ongeluk? Ga nu maar snel naar huis, Beertje Bril en zeg dat je de appels verloren hebt. Daaag!’
Beertje Bril komt thuis en zegt dat hij de appels is verloren. Hij begint te huilen. Zijn moeder zegt: ‘Dat is niet erg. Er zijn nog genoeg appels. Breng maar snel nieuwe appels naar Oma Beer.’ Als Beertje Anders thuiskomt heeft hij een naar gevoel in zijn buik en denkt: ‘Hoe had ik dit anders kunnen doen?’ Opeens weet hij het! Hij vraagt: ‘Moeder, mag ik wat appels naar Oma Beer brengen?’ Moeder Beer zegt: ‘Wat lief van je. Breng ze maar snel naar Oma Beer.’ Beertje Bruin komt thuis en zijn vader zegt: ‘Wil je een appel?’ ‘Nee,’ zegt Beertje Bruin, ‘ik heb al een appel gehad!’ ‘Oh,’ zegt zijn vader, ‘van wie?’ Dan vertelt hij het hele verhaal aan zijn vader. En terwijl hij het vertelt, krijgt hij steeds meer spijt. ‘Oh?’, zegt zijn vader. ‘Ik geloof dat je Beertje Bril gepest hebt.’
‘Wat is dat, pesten’, vraagt Beertje Bruin. ‘Pesten is niet leuk, maar ik denk dat oma dit beter kan uitleggen. Breng nu eerst maar
wat appels naar Oma Beer. En vraag het haar maar eens!’
Zo komen de beertjes allemaal met appels bij Oma Beer. ‘Wat veel appels,’ zegt Oma Beer, d‘ aar kan ik heerlijke appeltaart mee maken.’ De beertjes vertellen allemaal hun verhaal over de piraten en de appels. ‘Jullie zijn zo lief om mij zo veel appels te brengen,’ zegt Oma Beer, ‘maar dat komt allemaal door jullie avontuur als piraten.’ ‘Het verhaal was niet zo leuk. Beertje Bril werd verdrietig en bang! Door de appels op te eten waren jullie bang voor straf! Beertje Anders voelde dat het niet goed was, maar kon niets doen. Beertje Bruin kreeg spijt, maar snapte niet hoe het kon gebeuren.’
‘Er werd gepest, maar hoe kwam dat? Beertje Bruin deed zijn best om een goede piraat te zijn. In zijn fantasie zag hij niet meer wat er werkelijk gebeurde. Het is een beetje dromen, doe je ogen maar eens dicht. Denk maar eens aan appeltaart. Dan zie je een appeltaart in je fantasie, maar je kunt deze niet opeten. Houd je ogen dicht en fantaseer of denk nu in je hoofd, hoe je het anders had kunnen doen, zodat het spel leuk was geworden en er niemand verdrietig geworden was.’ ‘Beertje Bruin had kunnen zeggen dat het maar een spelletje was, om Beertje Bril gerust te stellen.’
‘Beertje Anders had tegen Beertje Bruin kunnen zeggen: “Het is maar een spel. Nu maak je Beertje Bril bang.” Juist omdat Beertje Bruin zijn beste vriend is, moet hij tegen hem zeggen dat hij geen domme dingen moet doen waar hij later spijt van krijgt.’ ‘De andere beren hadden ook iets kunnen zeggen! “Houd op, dit is niet grappig! Als je zo graag de baas speelt, houd het dan wel leuk.” Zo help je Beertje Bril, die voelt zich dan niet alleen. Je zegt ook duidelijk tegen Beer Bruin, dat er iets gebeurt wat niet goed is.’ ‘Beertje Bril had zelf ook wat kunnen doen. Hij had voor zichzelf kunnen opkomen. Hij had kunnen zeggen: “Stop, dit wil ik niet.” of “Houd daarmee op!” En hetzelfde ook nog even kunnen brullen. Al kun je nog zo goed in je hoofd denken aan appeltaart, echte appeltaart is altijd beter.
Doe nu je ogen maar weer open en geniet ervan.’ Wees nooit bang als er gepest wordt. Door het te vertellen aan iemand die je
vertrouwt, kun je er samen over praten en pesten zoveel mogelijk voorkomen. Heb je gepest? Praat erover. Ben je gepest? Praat erover. Zie je iemand pesten? Praat erover. Want pesten is niet leuk! Einde